Menu
Terug

GIPSEN / PLASTER SCULPTURES

Vijf studies van een naaktfiguur (Truus), tekening, 49 x 63 cm, particuliere collectie, ca 1964.
Fotograaf: onbekend

Begin jaren ’80 legde Charlotte van Pallandt haar wensen ten aanzien van haar artistieke nalatenschap vast. Ten aanzien van de oplage van de gietsels vermeldde zij ‘een zeer specifiek aantal aangegeven in mijn boek’. Zij vervolgde: ‘…als dat aantal bereikt is, moeten alle siliconen- en gipsvormen plus alle gipsplastieken vernietigd worden’. Ook wat betreft haar ‘kerncollectie’ bronzen en bronsjes, zonder uitzondering gietsels van de hoogste kwaliteit en met de grootste zorg gepatineerd, had zij zo haar ideeën. Deze plastieken, die zij voor exposities apart hield, mochten na haar dood niet verkocht worden. De volgende drie familieleden moesten hierop toezien: J.A. baron de Smeth, executeur testamentair, C. barones de Vos van Steenwijk-Van Pallandt en de kinderen van F. baron van Pallandt. Haar instructies waren door haar schenking in 1982 aan het Rijksmuseum van een belangrijk deel van de kerncollectie bronzen in één klap achterhaald. Later volgden nog enkele schenkingen aan familieleden van stukken uit de kerncollectie. Executeur De Smeth schreef na haar overlijden: ‘Daar zij geen nauwkeurige administratie heeft bijgehouden, is uitgegaan van maximaal 10 exemplaren plus hooguit 2 hors commerce’. En over de nagelaten gipsen noteerde hij: ‘Het is zaak de gipsen veilig te stellen in Rijkshanden’. Hij bracht ook, voor zover mogelijk, de aantallen gietsels in kaart, rekening houdend met de mogelijkheid dat sommige werken ook postuum nog mochten worden gegoten. Zelf had Charlotte van Pallandt zich nooit al te druk gemaakt over de oplage van een beeld, het nummeren van de beelden vond zij onbelangrijk, en voor bijvoorbeeld een familielid maakte zij graag een uitzondering. Wie een beeld mocht gieten, vond zij belangrijker. Zij was kritisch over de kwaliteit van een gietsel. Soms bezocht zij in Parijs een bronsgieter. Dan wist zij zeker dat het gieten goed gebeurde.


In the early 1980s Charlotte van Pallandt gave clear instructions as to what should happen with her artistic legacy. As regards the number of casts, it should be limited to ‘a very specific number noted in my book’. She went on: ‘…once that number has been reached, all silicon and plaster moulds plus all plaster models must be destroyed’. She also had strong ideas about her ‘core collection’ of bronze figures and figurines, all of them casts of the highest quality patinated with the utmost care.
These figures, which she kept aside for exhibitions, must not be sold after her death. Certain relatives – Baron J.A. de Smeth, executor, Baroness C. de Vos van Steenwijk-Van Pallandt and the children of Baron F. van Pallandt – would be responsible for overseeing this. But when she donated a large proportion of her core collection of bronzes to the Rijksmuseum in 1982, her instructions became obsolete. She would later also donate pieces from the core collection to relatives.
Her executor, Baron J.A. de Smeth, wrote after her death: ‘Since she did not keep precise records, we have assumed 10 editions plus 2 hors commerce’. And he noted concerning the plaster casts she had left behind: ‘The plaster casts must be placed in the hands of the authorities for safekeeping’. He tried to ascertain the number of casts as far as he could, taking into account the possibility that some works could also be cast after her death. Charlotte van Pallandt herself had never been too concerned about how many castings of a sculpture were made. She did not think the numbering of the sculptures important, and she would happily make an exception for relatives, for example. She was more concerned about who did the casting. She was critical about the quality of the cast, and would sometimes use a bronze caster in Paris, to be sure it was done properly.